Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6583

Datum uitspraak2008-12-09
Datum gepubliceerd2008-12-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.184/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering uit rekening-courant en facilitair krediet. Redelijkheid en billijkheid


Uitspraak

Arrest d.d. 9 december 2008 Zaaknummer 107.002.184/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats appellant], appellant, in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie, hierna te noemen: [appellant], advocaat: mr. P.S. van Zandbergen, tegen ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, geïntimeerde, in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie, hierna te noemen: ABN AMRO, advocaat: mr. G.A. Pots. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 16 mei 2007 door de rechtbank Leeuwarden. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 15 augustus 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van ABN AMRO tegen de zitting van 31 oktober 2007. De conclusie van de memorie van grieven luidt: ''A. In conventie het is op vorenstaande gronden dat appellant de eer heeft te concluderen dat het uw hof behage het vonnis waarvan beroep d.d. 16 mei 2007 door de rechtbank te Leeuwarden tussen partijen onder zaak-/rolnummer 73785 HA ZA 05-1047 voorzover in conventie gewezen te vernietigen, en , opnieuw rechtdoende, geïntimeerde haar vorderingen in conventie alsnog te ontzeggen; B. In reconventie Het is op vorenstaande gronden dat appellant de eer heeft te concluderen dat het uw hof behage het vonnis waarvan beroep d.d. 16 mei 2007 door de rechtbank te Leeuwarden tussen partijen onder zaak-/rolnummer 73785 HA ZA 05-1047 gewezen te vernietigen, en, geïntimeerde alsnog te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellant te voldoen een bedrag groot € 10.300,-- + p.m., zulks voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad; C. Zowel in conventie als in reconventie Dat het uw hof behage geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.'' Bij memorie van antwoord is door ABN AMRO verweer gevoerd met als conclusie: ''bij arrest , zonodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden zal bekrachten het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden gewezen op 16 mei 2007, onder rolnummer: 73785/ HA ZA 05-1047, gewezen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres, en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad appellant te veroordelen in de kosten van beide instanties.'' Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant] heeft vier genummerde grieven opgeworpen, te weten I, II en III (met betrekking tot de conventionele vordering) en I (met betrekking tot de reconventionele vordering; hierna als grief IB aan te duiden). De beoordeling De feiten 1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 16 mei 2007 onder 2 (2.1 tot en met 2.12) een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Het volgende staat vast. 1.1. Op 4 juli 2002 hebben partijen een kredietovereenkomst gesloten inhoudende het verschaffen van krediet door ABN AMRO aan [appellant]. 1.2. In de overeenkomst is vermeld dat de omvang van de kredietfaciliteit van € 100.000,= als volgt was samengesteld: - rekening-courant krediet € 30.000,=; - vijfjarige lening € 70.000,= 1.3. Tevens is in de overeenkomst bepaald dat de lening zou worden afgelost in 60 opeenvolgende maandelijkse termijnen, waarvan de eerste op 1 september 2002 zou vervallen. 1.4. Op 3 april 2003 is de kredietovereenkomst gewijzigd in die zin dat de omvang van het rekening-courantkrediet werd verhoogd naar € 50.000,=. Voorts werd overeengekomen dat de omvang van dit krediet op 1 juni 2003 weer zou worden verlaagd tot € 30.000,=, behoudens wijziging. 1.5. Op 4 augustus 2003 is het rekening-courantkrediet andermaal verhoogd naar € 50.000,= , bestaande uit een basiskrediet van € 30.000,= en een extra krediet van € 20.000,=. Voorts werd overeengekomen dat de omvang van dit extra krediet op 1 oktober 2003 zou worden verlaagd tot nihil, behoudens wijziging. 1.6. Op de kredietovereenkomst en de wijzigingen van deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden getiteld "Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO" van januari 1999 van toepassing. 1.7. Op 1 oktober 2003 was het extra krediet niet verlaagd tot nihil. Er was sprake van een overstand van € 16.180,20. 1.8. Op 16 oktober 2003 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en ABN AMRO. 1.9. Bij schrijven van 16 oktober 2003 heeft ABN AMRO aan [appellant] meegedeeld dat zij haar vordering op [appellant] per direct in handen gaf aan haar incassobureau. 1.10. Bij schrijven van 10 november 2003 heeft het incassobureau Solveon Incasso B.V. aan [appellant] bericht dat zij met onmiddellijke ingang het aan hem verstrekte krediet in rekening courant opzegde en heeft zij hem gesommeerd uiterlijk op 10 december 2003 de schuld ter zake van het krediet in rekening-courant ten bedrage van € 30.509,41 bij ABN AMRO volledig af te lossen. Voorts heeft het incassobureau in dit schrijven aangegeven dat, indien [appellant] op 10 december 2003 de schuld bij ABN AMRO niet integraal had afgelost, zij hem middels dit schrijven voor alsdan in gebreke stelde en voor alsdan de aan hem verstrekte lening opzegde. 1.11. Op 10 december 2003 had [appellant] voormeld bedrag van € 30.509,41 niet volledig afgelost. 1.12. Op 1 september 2005 bedroeg het rekening-courantkrediet € 18.334,08 en op 7 september bedroeg het saldo van de lening € 26.818,=. Het procesverloop 2. In conventie heeft ABN AMRO met een beroep op de vaststaande feiten gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van de onder 1.11 en 1.12 genoemde bedragen, te vermeerderen met contractuele rente vanaf respectievelijk 1 september 2005 en 7 september 2005. In reconventie heeft [appellant] gevorderd dat ABN AMRO wordt veroordeeld om op straffe van verbeurte van dwangsommen het rekening-courantkrediet en de lening te continueren. Ook heeft [appellant] veroordeling tot betaling van schade gevorderd. 3. De vordering van ABN AMRO is door de rechtbank toegewezen, die van [appellant] is afgewezen. De grieven I, II en III 4. De eerste drie grieven zien op de oorspronkelijk conventionele vordering van ABN AMRO en hebben een gemeenschappelijke strekking: volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat ABN AMRO onder de specifieke omstandigheden van het geval gerechtigd was de kredietovereenkomst op te zeggen. Bij de beoordeling van deze grieven stelt het hof het volgende voorop. 5. De facto is van een beëindiging van het krediet helemaal geen sprake geweest; [appellant] maakte ook jaren na de opzegging in 2003 nog gebruik van het verstrekte krediet. De hoogte van zijn schuld aan de bank wordt door hem niet afzonderlijk bestreden, en inmiddels heeft [appellant] zijn financiering bij een andere bancaire instelling ondergebracht, zodat hij evenmin nog belang heeft bij voortzetting van de bankrelatie met ABN AMRO. Gelet op dit alles valt het belang van de grieven bezwaarlijk in te zien. Voorts wordt het volgende overwogen. 6. De rechtbank heeft tot uitgangspunt genomen dat ABN AMRO in beginsel bevoegd was de kredietovereenkomst ten aanzien van het krediet in rekening-courant op te zeggen, maar dat zij daarbij teneinde deze rechtsgeldig te doen zijn, de redelijkheid en billijkheid in acht diende te nemen. Deze uitgangspunten worden door [appellant] in de memorie van grieven onderschreven en zijn ook door ABN AMRO niet ter discussie gesteld. Het hof zal hiervan om die reden bij de te maken beoordeling ook uitgaan, in die zin dat de opzegging ingevolge het bepaalde in artikel 6:248 lid 1 BW mede dient te worden getoetst aan rechtsgevolgen die uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Dezelfde uitgangspunten hebben uiteraard te gelden voor zover over de opzegging van de lening afzonderlijk moet worden geoordeeld. 7. [appellant] beperkt zich blijkens zijn grieven tot het rekening-courantkrediet. Dat is volgens hem met miskenning van de hiervoor genoemde norm opgezegd. Hij voert daar de volgende omstandigheden voor aan. 7.1. Ten eerste: de overstand van circa € 16.000,= op 1 oktober 2003 werd gecompenseerd door een aandelenportefeuille met een waarde die op het moment van de opzegging € 17.000,= beliep. [appellant] had bovendien een levensverzekering met een waarde van € 30.000,=. Omdat het op dat moment niet verstandig was om ter delging van het tekort die verzekering af te kopen of de aandelenportefeuille te gelde te maken, was een hernieuwd overbruggingskrediet geïndiceerd. De rechtbank heeft dat miskend, aldus [appellant]. Het hof kan hem in deze redenering niet volgen. Zoals hij zelf ook aanvoert, heeft ABN AMRO gedurende de korte tijd dat hij een schuld uit rekening-courant bij deze bank had, tot twee maal toe ingestemd met kortdurende overdisposities. Uit niets blijkt dat ABN AMRO daartoe gehouden was, laat staan dat zulks het geval was toen kort nadien opnieuw sprake was van overschrijding van de kredietlimiet, en wel met ruim 50%. Naar uit zijn eigen betoog blijkt, had [appellant] er voor kunnen kiezen de overstand door de verkoopopbrengst van zijn aandelenpakket of het te gelde maken van een levensverzekering op te heffen. Dat hij die keuze niet heeft willen maken omdat dergelijke verkoop hem 'niet verstandig' voorkwam, kan hij ABN AMRO niet verwijten. Uit niets blijkt dat [appellant] aan ABN AMRO heeft voorgesteld bedoelde vermogensbestanddelen te gelde te maken dan wel daarop ten behoeve van ABN AMRO een zekerheidsrecht te vestigen, en dat dit door ABN AMRO zou zijn geweigerd. 7.2. Ten tweede: [appellant] verwijt ABN AMRO dat zij bij de accountant van [appellant] financiële stukken heeft opgevraagd, zonder (eerst) met hem zelf in overleg te treden. De accountmanager van ABN AMRO zou ook al voor de expiratiedatum van het tweede aanvullende krediet niet tot 'adequate communicatie' bereid zijn geweest. [appellant] merkt in dit verband nog op dat, anders dan ABN AMRO beweert, zijn toenmalige accountant zich heeft onthouden van uitspraken over onverantwoord betalingsgedrag van [appellant]. Ook dit heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend. Dit verweer treft evenmin doel. Het hof laat daar of ABN AMRO [appellant] niet om toestemming heeft gevraagd (wat ABN AMRO bestrijdt en niet ten bewijze is aangeboden). ABN AMRO mocht er hoe dan ook in beginsel op vertrouwen dat zij desgevraagd correcte financiële stukken van de accountant ontving en dat [appellant] door zijn accountant van de verstrekking van deze gegevens op de hoogte zou worden gesteld. Van feiten of omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, is het hof niets gebleken. Ook de omstandigheid dat de toenmalige accountant van [appellant] zich niet negatief over diens financiële handel en wandel heeft uitgelaten leidt niet tot een ander oordeel. Onvoldoende feitelijk is voorts onderbouwd dat ABN AMRO tot ander inzichten had moeten komen indien haar accountmanager met [appellant] op enig moment overleg zou hebben gevoerd, al dan niet op basis van door hem wel geaccordeerde financiële bescheiden. [appellant] voert weliswaar aan dat de door de accountant geproduceerde stukken geen juist beeld gaven van zijn financiële situatie (daarin waren volgens hem eenmalige financiële meevallers nog niet verwerkt), maar daarmee kon hij niet volstaan. Die meevallers hebben immers niet in aanzuivering van het tekort geresulteerd. Bovendien is [appellant] op 16 oktober 2003 wel degelijk in de gelegenheid geweest de juiste gegevens met ABN AMRO te bespreken. Ook toen heeft hij ABN AMRO er niet van kunnen overtuigen dat hem voor de derde keer een overbruggingskrediet diende te worden verschaft. In weerwil van hetgeen ABN AMRO over dat gesprek al bij conclusie van dupliek in reconventie heeft opgemerkt ([appellant] wist dat voortzetting van de relatie van dat gesprek afhing, maar verscheen vrijwel onvoorbereid ten tonele en kon aan geen enkele voorwaarde voldoen) heeft [appellant] niets aangevoerd dat aan opzegging van het krediet in de weg kon staan. 7.3. Ten derde betoogt [appellant] dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, zijn uitgavenpatroon wel degelijk in overeenstemming was met de rentabiliteit van zijn onderneming. Ook dat argument kan het hof niet overtuigen, omdat - als dit al juist is - dat feit er kennelijk net zo min als de beschikbaarheid van activa toe heeft kunnen leiden dat de andermaal optredende overstand werd ingelopen. 8. Het hof concludeert dat met de grieven aldus telkenmale de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] wordt miskend. Om die reden treffen zij geen doel. Bewijsaanbod 9. Gelet op het voorgaande is er geen plaats voor honorering van het niet ter zake doende bewijsaanbod. Grief IB 10. De laatste grief, die zich richt tegen de afwijzing van de oorspronkelijk reconventionele vordering van [appellant] voor zover die strekte tot betaling van schadevergoeding, deelt het lot van de overige grieven omdat die vordering slechts bij afwijzing van de oorspronkelijk conventionele vordering voor toewijzing vatbaar zou kunnen zijn. De slotsom 11. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep III, 1 punt). De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van ABN AMRO tot aan deze uitspraak op € 1.355,= aan verschotten en € 1.158,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat. verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Zandbergen en Janse, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 december 2008 in bijzijn van de griffier.